EMDR
EMDR wordt hoofdzakelijk toegepast om de vastgelopen verwerking van traumatische ervaringen weer op gang te helpen. Een mogelijke verklaring is dat door het trauma de samenwerking tussen de hersenhelften verbroken is. Voor verwerking is het noodzakelijk dat de twee hersenhelften weer gaan samenwerken. Met EMDR gebeurt dit door in een precieze procedure een combinatie te maken van gedachten, gevoelens en beelden die een minder gunstige rol spelen in het leven van de cliënt, terwijl beide hersenhelften afwisselend gestimuleerd worden. Dit gebeurt door de cliënt te vragen bijvoorbeeld de handbewegingen van de therapeut met de ogen te volgen, door met een koptelefoon afwisselend in het linker- en het rechteroor een bepaalde klank te laten horen, of door afwisselend op de linker- en rechterknie te tikken. De methode werkt ook goed bij kinderen. EMDR is wetenschappelijk goed onderzocht en blijkt effectief te zijn bij de behandeling van posttraumatische klachten. Ook kan de methode worden ingezet bij angststoornissen anders dan PTSS, bij depressie en verslaving.
EMDR is gebaseerd op verschillende therapeutische technieken. Het gespreksprotocol is gebaseerd op gedrags- en cognitieve therapieën. Ondanks uitgebreid onderzoek is het precieze werkingsmechanisme achter de “links – rechts stimulatie” nog onbekend. Een veronderstelling van Francine Shapiro is, dat EMDR analoog aan de REM-slaap werkt.
Tijdens een EMDR-sessie vindt “accelerated information processing” plaats. Letterlijk: “versnelde informatieverwerking”. Dit is een mogelijke verklaring voor de snelheid waarmee EMDR werkt. Kort gezegd komt dit model erop neer, dat psychische ziekten en klachten te maken hebben met oude ervaringen die een min of meer stereotype reactie blijven oproepen.
EMDR-werkwijze
Om het oneerbiedig te zeggen, de therapeut wappert met een hand, de ogen van de cliënt schieten heen en weer om de hand te volgen terwijl hij de traumatische geschiedenis vertelt. De betrokkene kan emotioneel worden. Dat hoeft echter niet: hij mag ook vlak of toonloos zijn verhaal afsteken. Mits hij zich maar oprecht concentreert op zowel het eigen verhaal/eigen gewaarwordingen als op de bewegende hand van de therapeut.
Wat is psychotrauma
Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is het normale gevolg van een abnormale toestand of trauma. Dit ontstaat wanneer je één of meer schokkende gebeurtenissen meemaakt die van buitenaf inwerken. Hierbij wordt meestal een sterke angst gevoeld. Het gevoel van machteloosheid en hulpeloosheid heeft meestal ontwrichting van het bestaan tot het gevolg. De klachten komen vaak later (weken of maanden) naar boven en kunnen permanent of intermitterend zijn. Doorgaans gaan ze niet vanzelf over. Symptomen zijn vaak psychosomatisch, gekoppeld aan negatieve gedachten, angstgevoelens, relatieproblemen en dergelijke.
De DSM-IV onderscheidt twee typen trauma.
Type I: Enkelvoudig, eenmalig. Bijvoorbeeld: auto-ongeluk, slachtoffer van een misdrijf.
Type II: Serie van traumatische gebeurtenissen. Bijvoorbeeld: incest, pesterijen, affectieve en emotionele verwaarlozing.
Symptomen bij kinderen.
Niet kunnen spelen met andere kinderen, schuchterheid, negatief zelfbeeld, teruggetrokkenheid, moeilijkheid om te leren, acting-out, hyperactiviteit, sociaal onaangepast gedrag, liegen, passief verzet, eetstoornissen, slaapstoornissen, nachtmerries, angst om te gaan slapen, stotteren, bedplassen, dwangmatig gedrag, hyperalertheid en moeite met luisteren, faalangst, gering eigenwaardegevoel, verbale remmingen, onvermogen tot kritisch beschouwen. Deze symptomen kunnen wijzen op een stresstoestand na traumatische gebeurtenissen of PTSS. Voor kinderen ligt de oorzaak van een trauma vaak in de meer directe omgeving. Emotionele of affectieve verwaarlozing, psychisch, fysiek en seksueel misbruik liggen vaak aan de basis van de klachten. In de relatie tussen kind en veroorzaker van het trauma is er sprake van afhankelijkheid van het kind, waardoor het naar buiten brengen van het trauma moeilijk is. Het storend gedrag is dan ook een signaal naar de omgeving. Vaak komt het kind dan ook in de behandeling voor een aantal symptomen, waarachter de traumatische context schuilgaat.
Symptomen bij volwassenen
Veelvuldige nachtmerries, angstgevoelens, een “ik ben moe”-gevoel, zich hopeloos voelen, perfect functioneren overdag en ’s avonds iemand anders worden, niet kunnen genieten of plezier hebben, snelle gedachtesprongen, altijd waakzaam zijn, dingen niet meer weten, eetproblemen (boulimia, anorexia ), zelfverminking, drugsverslaving, gevoelens van uiteen vallen, negatief wereldbeeld, relatieproblemen, transgene rationele traumatisering (doorgeven van symptomen van traumata op de volgende generatie).
Deze symptomen kunnen wijzen op een stresstoestand na traumatische gebeurtenissen of PTSS. Soms weet je direct dat het PTSS is, soms kom je er pas later achter.
Diagnostische criteria voor PTSS volgens de DSM-IV
A. De traumatische gebeurtenis kent twee karakteristieken:
De persoon ervoer, was getuige van of werd geconfronteerd met een gebeurtenis waarbij zijn leven ernstig in gevaar was, of waarbij zijn fysieke en/of psychische integriteit (of die van anderen) zeer sterk bedreigd of aangetast werd. De reactie van de persoon op deze gebeurtenis betrof intense angst, hulpeloosheid of verschrikking. Bij kinderen kan dit geuit worden door gedesorganiseerd of geagiteerd (opgewonden) gedrag.
B. Er is sprake van voortdurende herbeleving op tenminste 2 van de volgende manieren:
Herinneringen (bij kinderen: in spel);
Dromen (bij kinderen: angstdromen);
Handelen of voelen alsof
het trauma opnieuw gebeurt (bij kinderen: naspelen);
Psychisch lijden;
Fysiologisch reacties.
C. Vermijden van prikkels op tenminste 3 van de volgende manieren :
Gedachten, gevoelens of gesprekken;
Activiteiten, plaatsen of mensen;
Onmogelijkheid te herinneren;
Verminderde belangstelling in of participatie aan belangrijke activiteiten;
Onthechting of vervreemding;
Beperkt uiten van affect.
D. Verhoogde prikkelbaarheid op tenminste 2 van de volgende manieren:
Moeite met inslapen of doorslapen;
Prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen;
Moeite met concentreren;
Overmatige waakzaamheid;
Buitensporige schrikreacties.
E. Duur van de stoornis (symptomen in criteria B, C, D) is langer dan 1 maand.
F. De stoornis veroorzaakt klinisch betekenisvol leed of beschadiging op sociaal of beroepsmatig vlak, of op een andere belangrijk gebied van functioneren.
Geassocieerde diagnostische criteria: schuldgevoelens, fobisch vermijden, verstoorde affectregeling, zelfdestructie of impulsief gedrag, dissociatieve symptomen, somatische klachten, gevoelens van onbekwaamheid, schaamte, wanhoop, hulpeloosheid, gevoel voor altijd beschadigd te zijn, verlies van vroegere waarden, vijandigheid, sociale teruggetrokkenheid, gevoel van bedreiging, minder interpersoonlijke relaties, verandering van persoonlijkheidskenmerken.